Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden

Ordewet op het S. M. Hugo van Gijnfonds


(vervallen bij besluit van het Grootoosten van 18 juni 1977)


Art. 1.
Het S. M. Hugo van Gijnfonds wordt door het Hoofdbestuur afzonderlijk beheerd.

Art. 2.
1. Over de kapitaalinkomsten uit dit fonds mag niet worden beschikt, voor het is geklommen tot een bedrag van ten minste honderd duizend gulden.
2. Daarna zullen die inkomsten alleen mogen worden aangewend ter verspreiding van maçonnieke denkbeelden en beginselen, alsmede tot het ondernemen of steunen van zodanige arbeid als ter behartiging van het doel der Orde nuttig wordt geoordeeld.
3. Die inkomsten zullen nimmer mogen worden aangewend tot blote uitoefening van liefdadigheid.
4. Over het kapitaal zelf mag nimmer worden beschikt.
5. Aan een commissie bestaande uit vijf leden, van wie één lid door het Hoofdbestuur uit zijn midden aan te wijzen en de overige vier door het Grootoosten te benoemen op een door het Hoofdbestuur opgemaakte aanbeveling uit de leden der Orde, meesters-vrijmetselaar, is opgedragen, het Hoofdbestuur gevraagd of ongevraagd van advies te dienen omtrent de aanwending der volgens lid 1 van dit artikel beschikbare gelden in verband met alle maatregelen, de door het Hoofdbestuur, door de loges of door de commissie uit eigen initiatief als nuttig en wenselijk worden voorgesteld ter bevordering van het doel van het S. M. Hugo van Gijnfonds, in de geest, weergegeven in lid 2 van dit artikel.
6. Met uitzondering van het bepaalde bij het vorige lid worden voor de eerste maal alle leden van gemelde commissie door het Hoofdbestuur benoemd.
7. De door het Grootoosten te benoemen leden van bovenbedoelde commissie hebben zitting voor de tijd van drie jaren en zijn éénmaal herkiesbaar.

Art. 3.
1. Het Hoofdbestuur heeft de bevoegdheid over de renten van dit fonds te beschikken tot een bedrag van ten hoogste ¦ 2000 per jaar.
2. Voor uitgaven van hoger bedrag alsmede voor toekenning van bijdragen of toelagen, of voor vaststelling van andere uitgaven van duurzame aard is een besluit van het Grootoosten vereist.

Art. 4.
Dit fonds wordt gevormd en vermeerderd door:
a. een door de loges in Nederland voor ieder door haar ingewijde uit te keren bedrag, hetwelk bij deze ter uitvoering van het bepaalde in artikel 23 lid 2 der Ordegrondwet wordt vastgesteld op één-vierde van het bedrag, bedoeld in artikel 23, lid 1, der Ordegrondwet.
b. vrijwillige bijdragen;
c. erfstellingen, legaten of schenkingen aan de Orde ten deel vallende, waaromtrent, voor zover de erflaters of schenkers daartoe vrijheid hebben gelaten, het Grootoosten zal hebben bepaald, dat zij bij dit fonds zullen worden gevoegd;
d. collecten, op verzoek van het Hoofdbestuur gehouden speciaal ten behoeve van dit fonds;
e. opleg van niet-verbruikte kapitaalsinkomsten.


terug naar vorige pagina