Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden

Ordewet betreffende de Gedelegeerden van het Hoofdbestuur


Zoals gewijzigd bij besluit van het Grootoosten van 16 juni 1973


Art. 1.
De verklaring bedoeld in art. 5 lid 1 der Ordegrondwet, kan voor het gebied der Orde, voor hetwelk een Gedelegeerde is aangegeven, door die Gedelegeerde worden afgegeven. Hij geeft daarvan dadelijk kennis aan het Hoofdbestuur.

Art. 2.
1. De schriftelijke verklaring, bedoeld in art. 5, lid 1b der Statuten, door leden der Orde, ingeschreven bij een loge, gevestigd in het gebied, voor hetwelk een Gedelegeerde van het Hoofdbestuur is aangewezen, moet bij deze door tussenkomst van het bestuur der loge worden ingediend; de kennisgeving, bedoeld in lid 2 van gemeld artikel, wordt alsdan door die Gedelegeerde gedaan voorzover betreft de in dit gebied gevestigde loges.
2. Hij doet van zodanige verklaring, alsmede van de hem bekend geworden toetreding van een lid der Orde tot een niet regelmatige vereniging, ten spoedigste mededeling aan het Hoofdbestuur.

Art. 3.
De aanvraag tot stichting van een loge, als bedoeld in art. 8 der Ordegrondwet, wordt, wanneer ze betreft een loge, te vestigen in het gebied, waarvoor een Gedelegeerde is aangesteld, ingediend bij deze en door hem met zijn praeadvies aan het Hoofdbestuur toegezonden.

Art. 4.
In een gebied, waar geen Provinciale Grootloge is gevestigd, kunnen de goedkeuring van huishoudelijke reglementen der loges, bedoeld in art. 14 der Ordegrondwet, en de erkenning van verenigingen, bedoeld in art. 15 der Ordegrondwet, geschieden door de Gedelegeerde, onder voorbehoud van nadere bekrachtiging door het Hoofdbestuur.

Art. 5.
De bevoegdheid om ontheffing te verlenen van het in art. 18 eerste lid der Ordegrondwet gestelde leeftijdsvereiste, komt in het gebied, waarvoor een Gedelegeerde is aangesteld, toe aan deze.

Art. 6.
1. Buiten Nederland geschiedt de bekrachtiging van het besluit tot aanneming van vrijmetselaren, bedoeld in artikel 19 der Ordegrondwet, door de Gedelegeerde van het Hoofdbestuur, of zijn vervanger, en, indien hij in overleg met het Hoofdbestuur zulks wenselijk acht, twee of vier Meesters-vrijmetselaar door hem te kiezen uit leden van in zijn ressort gevestigde Loge of Loges.
2. Overigens is het in de artikelen 10 en 11 van Ordewet I en het in artikel 19, lid 1d der Ordegrondwet omtrent het Hoofdbestuur en het in de artikelen 6, lid 6, 9 lid 2, 12 en 17 van Ordewet I omtrent de Grootmeester bepaalde, van toepassing op de Gedelegeerde van het Hoofdbestuur.

Art. 7.
De bevoegdheid tot ontheffing van de termijnen, bedoeld in lid 1 en 2 van artikel 21 der Ordegrondwet en in artikel 15 van Ordewet I wordt buiten Nederland uitgeoefend door de Gedelegeerde van het Hoofdbestuur.

Art. 7a.
Indien een Gedelegeerde van het Hoofdbestuur in een gebied, waar geen Provinciale Grootloge is gevestigd, een verslag ontvangt als in het eerste lid van art. 53 der Ordegrondwet bedoeld, dan bereidt hij het onderzoek van het Hoofdbestuur voor op zodanige wijze, als hem doelmatig voorkomt of hem nader door het Hoofdbestuur wordt opgedragen.
Hij moet zich daarin doen bijstaan door twee meesters-vrijmetselaar, gewone leden ener loge uit zijn gebied door het Hoofdbestuur voor drie jaren aan te wijzen, gehoord de aanbeveling van de loge of de loges van dat gebied.
Komt het hun nodig voor maatregelen te nemen, als in art. 50 der Ordegrondwet bedoeld, dan zijn zij daartoe bevoegd, mits daarvan onmiddellijk aan het Hoofdbestuur kennis gevende. Het Hoofdbestuur beslist, of de uitgesproken schorsing of de andere genomen maatregelen worden gehandhaafd of opgeheven; het kan voorts zodanige andere maatregelen nemen, als het in het belang der Orde acht.

Art. 8.
Alle correspondenties van loges of vrijmetselaarskringen buiten het Rijk in Europa met de Grootmeester of het Hoofdbestuur geschieden door tussenkomst van de Gedelegeerde, die de doorzending zo nodig, van zijn desbetreffende beschouwingen doet vergezeld gaan.


terug naar vorige pagina